Interview: Midas Dekkers over de nieuwe vertaling van The naked ape
‘Er zijn allerlei dieren die alcohol gebruiken’
Bioloog, radio- en televisiemaker Midas Dekkers schreef het voorwoord van de nieuwe vertaling van The naked ape, de bestseller van Desmond Morris die 50 jaar geleden de wereld verbaasde en veroverde. Voorheen vertaald als De naakte aap, wordt het nu De kale aap. Een grote verbetering volgens Dekkers, want wij mensen zijn juist meestal niet naakt.
Door Monique Huijdink
Wanneer las u The naked ape voor het eerst?
Dekkers: ‘Toen hij uitkwam, eind jaren 60. Het was een ware revolutie, ook op het gebied van seks. Als je in die tijd in London was, hadden zelfs in vieze boekjes de dames nog een onderbroek aan. En homoseksualiteit was toen nog verboden. Middenin de seksuele revolutie kwam Morris met dat boek, met op de cover een blote man en vrouw met een kindje. Weliswaar heel preuts vanaf de achterkant gefotografeerd, maar dat was een enorme sensatie in die tijd. Het mooie is dat in de nieuwe vertaling de oude titel De naakte aap veranderd is in de veel correctere vertaling De kale aap. Want niet wij, maar al die andere 192 apensoorten gaan zonder eerst een broek aan te trekken van boom tot boom in de jungle.’
Wat betekende dit boek voor uw mensbeeld?
‘Alles. Het idee dat wij van de apen afstammen hadden we al sinds Darwin, een volle eeuw eerder. Toen Darwins boek The Origin of Species uitkwam, stond de wereld op zijn kop want wij bleken geen schepper nodig te hebben. De mens viel van zijn voetstuk op klaarlichte dag. Maar pas sinds The naked ape wisten we niet alleen dat we van de apen afstammen, maar vóélden we het ook. Sterker nog, je wist opeens dat je een aap wás. Dat besef daalde toen in. Darwin was nog heel voorzichtig en zei het in bedekte termen, wilde geen schandaal veroorzaken, maar Desmond Morris wou juist wel ophef. Hij heeft het zo helder en duidelijk mogelijk opgeschreven, het werd ook niet voor niets een enorme bestseller.’
Desmond Morris maakte ook tv-programma’s en documentaires, bijvoorbeeld over lichaamstaal. Was hij een voorbeeld voor u?
‘Je hebt twee grootheden op dat gebied in Engeland: David Attenborough en Desmond Morris, ze leven beiden nog. Attenborough had zijn programma op de BBC en Morris op de commerciële zender ITV. Tussen die twee was er altijd een plezierige vorm van rivaliteit. Van die twee stijlen, Attenborough als echte Engelsman die met een Oxfordaccent opeens uit een boom tevoorschijn komt en Desmond Morris die veel meer een creatieve man is, een straatjochie, een durfal die beesten naar de studio haalde en ze vergeleek met de mens, kies ik voor de stijl van Morris. Hij is mijn held. Zijn karakter spreekt me ook erg aan. Toen hij bakken geld had verdiend met de verkoop van The naked ape, deed hij iets wat niemand durft: hij is met zijn vrouw en zijn vrienden naar een eiland in de Middellandse Zee gegaan en heeft al dat geld er in zes jaar doorheen gejaagd. Toen het op was, is hij weer met evenveel plezier aan het werk gegaan.’
Heeft The naked ape de tand des tijds doorstaan?
‘De basisgedachte staat als een huis en is nooit door een ander overtroffen, maar in die 50 jaar heeft de maatschappij zich nogal ontwikkeld, zijn de morele opvattingen gewijzigd. Morris gaat bijvoorbeeld uit van het klassieke beeld dat mannen jagers zijn, vrouwen thuis op de kindjes passen en je daarvan de verschillende eigenschappen van mannen en vrouwen kunt afleiden. Daarin gaat hij wel erg rechtlijnig te werk. Daar staat tegenover dat zijn opvattingen over overbevolking als grootste bedreiging van de mensheid, actueler zijn dan ooit. De wereldbevolking is sindsdien verdubbeld. Maar nu is het onderwerp overbevolking taboe, terwijl het juist zeer kritisch gevolgd zou moeten worden.’
Uw boek Volledige vergunning begint met de woorden: ‘Ik ben onder de bar geboren’. Uw ouders hadden een café. Is daar uw belangstelling voor de natuur begonnen?
‘In tegendeel. Ik woonde midden in Amsterdam, wij kwamen als kind nooit buiten de Singelgracht. Ik ben daar wel al zeer jong begonnen met het bestuderen van menselijk gedrag. Ik ben een soort omgekeerde bioloog. Alle soorten mensen waren in het café voorradig. Mannetjes en vrouwtjes van alle leeftijden en in twee specialiteiten: bezopen en nog niet bezopen. Je moest als kind bij thuiskomst heel goed opletten wat voor mensen er aan die tafeltjes zaten en in welke toestand, want anders deed je er een kwartier over om bij de trap naar het bovenhuis te geraken. Iedereen wou iets van dat leuke zoontje van de kastelein. Ik besefte al vroeg dat dronken mensen iets van een beest krijgen als alle decorum verdwijnt. Ze kwamen keurig gekleed binnen, stipt om vijf uur met maar één doel: keurig bezopen worden. Het leuke was dat die mensen, terwijl ze dronken werden, steeds de schijn probeerden op te houden dat ze níét dronken waren. Die schijn van hoe de mens zich voor wilde doen en hoe ze in feite waren vond ik interessant, want langzamerhand zag je de aap in de mens verschijnen. Het bruine café is het mooiste culturele instituut dat er bestaat omdat het doet wat het moet doen, namelijk onze natuurlijke neigingen en onze onnatuurlijke onmogelijkheden verzoenen.’
Bestaat er een equivalent voor cafés in de dierenwereld?
‘Eugène Marais heeft daar prachtige boeken over geschreven. Hij was de eerste die dieren in het wild beschreef door ertussen te gaan leven in Zuid-Afrika, lang voor Jane Goodall. Hij bestudeerde bavianen en heeft heel mooi beschreven hoe zich van die groep rond zonsondergang – wat ik voor het gemak maar borreluur zal noemen – een soort melancholie meester maakte. De bavianen gingen dan bij elkaar zitten om met z’n allen opmerkelijk stil naar de zonsondergang te kijken. Marais vergeleek dat met de melancholie die de inheemse bevolking overviel rond datzelfde tijdstip, als ze onder een boom gingen zitten om elkaar de laatste roddels te vertellen en de sociale banden aan te halen.
Er zijn ook veel dieren die drinken. Prooidieren gaan bijvoorbeeld net als wij ook de hele dag gebukt onder spanningen. Om zich te ontspannen zijn er allerlei dieren die alcohol gebruiken. Bijvoorbeeld met gegiste vruchten. Ze proberen ook vaak om stoned te worden. Planten vinden het niet leuk om opgegeten te worden. Om dat te voorkomen zitten ze vol met alle mogelijke giftige stofjes die in hoge dosis dodelijk, maar in lage dosis heel aangenaam kunnen zijn. Dieren weten dat in bepaalde tijden van het jaar bepaalde stofjes in planten zitten waar je stoned van wordt. Zoals een poes helemaal door het dolle wordt van kattenkruid.’
U schrijft: ‘In diepste wezen verlangt de mens naar sleur’. Dieren ook?
‘Absoluut. Een dier wil niets liever dan dat de dag van vandaag sprekend lijkt op die van gisteren want dat betekent dat er geen gevaar is. Sleur is het ontbreken van gevaar en voldoende te eten hebben.’
Uw boek De thigmofiel gaat over het verlangen naar de geborgenheid die kleine ruimtes bieden. U schrijft: ‘Wil je gelukkig worden, doe je dat in een kleine ruimte, kijk naar de kat in zijn doos’. Hoe verhoudt zich dat tot de wens om te verblijven in de weidse natuur?
‘Dat is het leuke van het bestuderen van dieren en mensen. Zoals altijd wonen er in de borst van elk dier en elk mens twee zielen. Je bent altijd het één en ook het tegenovergestelde daarvan. Dus aan de ene kant zijn we ontzettend op zoek naar geborgenheid en aan de andere kant hebben we last van claustrofobie. We willen naar binnen om geborgen te zijn én naar buiten om op onderzoek uit te gaan, want we zijn nu eenmaal een aap en een aap is het nieuwsgierigste wezen dat er bestaat. Van alle apensoorten is de mens bovendien de allernieuwsgierigste.’